U bent hier

Werkt een toelatingsproef kansenbevorderend? Inspiratie uit Cambodja en een aantal andere landen

'Hoe kunnen we de instroom in de lerarenopleidingen reguleren?' Dat was de vraag waarrond VVOB een mini-seminarie organiseerde voor partners uit verschillende lerarenopleidingen en pedagogische begeleidingsdiensten.

Vrijdag voormiddag half 9, we komen samen in de Groene Zaal op de faculteit Mens en Welzijn van Hogeschool Gent. Vanuit de specifieke situatie in Cambodja gaven de gastsprekers Tom Vandenbosch en Soetkin Bauwens inspiratie mee om over deze vraag na te denken. In het regeerakkoord 2014-2019 van de Vlaamse regering lezen we dat in de toekomst instromers aan een lerarenopleiding zullen moeten deelnemen aan een verplichte niet-bindende toelatingsproef. Het doel is het hoog houden van de onderwijskwaliteit.

Pro of contra? Al snel wordt de beginsituatie duidelijk. De overgrote meerderheid van de deelnemers aan het mini-seminarie is geen voorstander van een toelatingsproef, niet in de bindende vorm. Argumenten die daaromtrent voornamelijk geopperd zijn, is het verlies van talenten (school als talentzoeker), dat het slechts een momentopname is en dat het realiseren van groei– en gelijke onderwijskansen uitgesloten wordt. Een minderheid stelt het minderen van de grote uitval van beginnende leerkrachten als argument pro.

Twee problemen vormen in het debat een leidraad: enerzijds kampen we met een tekort aan inschrijvingen voor onder andere de geïntegreerde lerarenopleidingen basisonderwijs waardoor we in bepaalde gebieden, vooral met name Brussel, in de toekomst een nakend tekort aan leraren verwachten. Waaraan ligt het gebrek aan motivatie om les te geven aan kwetsbare kinderen? Vanuit de Cambodjaanse case zien we status als een van de redenen waarom iemand zich kandidaat stelt voor de toelatingsproef lerarenopleiding. We kunnen ons dus de vraag stellen of de invoering van een toelatingsproef de status van het lerarenberoep verhoogt.

Anderzijds zou er een gebrek zijn aan kwalitatief opgeleide leerkrachten. Maar, kan de kwaliteit van een toekomstige leraar in direct verband gebracht worden met het invoeren van een toelatingsproef? De Cambodjaanse case treedt hierin bevestigend op: van al diegene die slagen voor de toelatingsproef is er garantie op afstuderen. Dus, kan de invoering van een toegangsproef een significante drop-out tegengaan? Dat brengt ons bij de volgende stelling.

Choose a seat. De invoering van een toelatingsproef vangt de hoge kost op van de drop-out student-leraar en beginnende leraar. Wat vinden wij als maatschappij eigenlijk belangrijk? De kost die we afdragen omdat jongeren, werkzoekenden of carrièreswitchers zich heroriënteren, of het investeren in een gezonde en kwalitatieve werkende bevolking die op lange termijn meer kapitaal (materieel en immaterieel) zal opbrengen voor de samenleving?  Wordt er dan bij het ontwerpen van een toegangsproef rekening gehouden met een bepaald profiel van instromers zodat we ook bepaalde voorrangsregels zullen formuleren voor het slagen ervan?

Welk perspectief willen we hanteren bij de invoering van de toelatingsproef: een deterministische of toch een sociaal-constructivistische visie? Want, wat willen we dan precies meten en bereiken met zulke toelatingsproeven? De toekomstige leraar moet gemotiveerd zijn om les te geven aan kwetsbare kinderen, moet diversiteit spontaan integreren in de klaspraktijk en de bredere schoolcontext, moet op een constructieve manier in dialoog kunnen treden met ouders, moet kunnen reflecteren om de eigen draagkracht in vraag te kunnen stellen en de eigen onderwijspraktijk continu te verbeteren, moet kunnen optreden als taalcoach, is een participant binnen de brede school,... Welke startcompetenties leveren hierover voldoende informatie op?

Laten we dan opnieuw het regeerakkoord erbij nemen. Stel vast: initiatieven als aanvangsbegeleiding, de vraag naar onderwijsinstellingen om voldoende stageplaatsen te organiseren, vermindering van taakbelasting om terug te keren naar de core business van leraren, werkzekerheid voor startende leraars en professionalisering. Het zijn eerder deze initiatieven los van een toelatingsproef die de lerarenopleiders en andere betrokkenen aanwijzen als middel tot herwaardering én het behoud van kwaliteit laten toenemen.

Er zijn wellicht alternatieve oplossingen om het lerarenberoep in een hogere status te brengen, het te herwaarderen en aantrekkelijker te maken dan een verplichte niet-bindende toelatingsproef. Wel mag het beleid aangemoedigd worden om constructieve beslissingen te nemen over een aantal hete hangijzers waar we met het onderwijs voor staan. Beslissingen die rekening houden met specifieke contexten waarin een leraar werkt en waaruit zijn of haar dagdagelijkse inspiratie moet putten.
 

Door Sien Wissels,
CVO Kisp, lector onderwijs en maatschappij